Donderdag en vrijdag zijn we met z’n vijven - Anna, Marina, Simon, Wiebke en ik - een eindje naar het oosten gereden, zeg maar gerust een flink eind. Het doel was Jökulsárlon, waar je op zich best in een dag heen zou kunnen rijden, maar je moet ook nog terug.
Vandaar dat we een overnachting hebben geregeld in Vík (hee, dat kennen we toch nog van vorige week? ja, de eerste etappe was dan ook niet erg nieuw voor mij).
Maar nu loop ik al op de zaken vooruit, want omdat een vriendin van Anna - Marina - op bezoek was en Geysir en Gullfoss nog wilde zien, maakten we een kleine omweg daarheen.
Op het moment dat we bij Geysir stonden, kreeg ik telefoon van een onbekend nummer. Ik dacht dat het m’n tante was die belde om te zeggen dat ze goed aangekomen was ofzo, maar nee, het was iemand van de NCRV (natuurlijk!) die deze weblog had gevonden via Google en benieuwd was of ik iets kon vertellen over de komende avond in Reykjavík, waar ze de straatverlichting uit zouden schakelen voor een half uur zodat de stadsmensen ook eens sterren konden zien.
Nu ja, dat kwam even heel slecht uit, want ik was juist op weg naar de andere kant van het land. Maar werkelijk, hoe verzin je zoiets! Het enige wat ik kon doen was lachen, waardoor de vrouw aan de andere kant van de lijn waarschijnlijk dacht dat ik gestoord was geworden hier
In Oostenrijk zijn binnenkort verkiezingen en als je in het buitenland zit kan je per brief stemmen, net als bij ons. Om een stem wat extra cachet te geven is het natuurlijk leuk om er een poststempel van Geysir op te hebben, dus:
Nou ja, goed, toen was het tijd om daadwerkelijk onze trip te beginnen. Even langs Seljalandsfoss en Skógafoss waar ik al genoeg foto’s van had, dus die zitten er dit keer niet bij, en daarna Dyrhólaey, waar het hard waaide, koud was en regende…
En we vonden het eigenlijk helemaal niet eens zo erg meer, behalve Marina die in de auto ging zitten… Hmm, twee maanden IJsland doet duidelijk iets vreemds met je
We waren daarna al vrij snel in de jeugdherberg in Vík, waar we weer een beetje konden opwarmen, wat drinken, spelletjes spelen en jeugdherinneringen over zinloze speeltjes ophalen (kent iemand Polly Pocket nog?).
’s Morgens vertrokken we dan eindelijk naar het grootste ijsklontje van Europa, waarvan je vanaf de weg niet veel meer ziet dan heel veel gletschertongen… Die zijn echter al imposant genoeg.
Ohja, en behalve ijs, rotsen en vulkaanzand is er helemaal niets hier. De enige begroeiing is mos, de enige dieren die ik heb gezien waren fluitzwanen (denk ik hoor) en nog wat andere niet geïdentificeerde vogels. IJslanders hebben een vreemd gevoel voor humor:
Op de achtergrond overigens de overblijfselen van brugdelen die door een overstroming gewoonweg omgeknikt zijn. Ik kan me heel vagelijk nog iets herinneren dat het in het nieuws is geweest, maar dat is echt 15 jaar geleden ofzo. De ringweg was toen gewoonweg verdwenen en je kon niet meer via het zuiden aan de andere kant komen.
Elke 5 tot 10 minuten kom je op route 1 eens een auto tegen en op de een of andere manier wisten wij het steeds zo voor elkaar te krijgen dat het bij een van de enkelspoors, houten, bruggen gebeurde.
Waarom worden die bruggen niet uitgebouwd tot volledige tweesporige bruggen? Niet echt nodig, want hoe groot is de kans nou dat je elkaar tegenkomt. Tegenliggers zie je vanaf zo’n 2 kilometer al aankomen en niemand heeft echt haast, dus even wachten is geen probleem.
En dan, midden in die kale toendra-achtige omgeving, opeens een kleine oase. Dit is nationaal park Skaftafell, waar ook een van IJslands beroemdste watervallen te vinden is.
Wat van een afstandje imposant uitziet is van dichtbij enorm groot. Helaas konden we niet daadwerkelijk bij het ijs komen, maar zo’n 20 meter er vandaan was ook prima.
Zo, en toen was het tijd om naar het laatste punt van onze kort reis te gaan. Jökulsárlón.
Enorme ijsblokken drijven hier in een kleine lagune richting zee om opgeslokt te worden door het zoute water en na vele duizenden jaren weer mee te doen aan de waterkringloop. In de zomer is er een rondvaart met een boot, maar helaas, de zomer is nu toch echt voorbij, dus we moesten het doen met een kijkje vanaf de kant.
De reis heeft m’n beeld van IJsland wel veranderd, het is nóg leger dan ik had gedacht. Oneindig lange wegen, elke 75 kilometer een klein tankstationnetje met 1 tapzuil, in de iets grotere plaatsen maarliefst 2. Een klein supermarktje, je kan er koffie en hotdogs krijgen en steevast een Vínbúð hokje in een hoek. Eigenlijk best wel zoals in Nói Albínói, voorlopig nog zonder sneeuw en SAD (Seasonal affective disorder), hoewel ik vorige week de westfjorden al wit zag zijn.
Ohja, en we eindigen natuurlijk met de verplichte link naar de rest van de foto’s!